Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [19]Hij breidt het [20]noorden uit over [21]het woeste; Hij hangt de aarde [22]aan een niet. 19. Namelijk, God. 20. Dat is, den hemel; die hier alzo van een deel genaamd wordt, omdat het land, waarin Job en zijn vrienden woonden, het noordelijke deel over zich gehad heeft, zijnde de hemel door de evenlijn in twee gelijke delen gedeeld, het noordelijke en het zuidelijke. 21. Versta, de gehele ruimte, die tussen den hemel en de aarde is. 22. Zodat de aarde geen ondersteunsel heeft dan Gods overgrote macht. Zie Ps.24:2, en Ps.104:5, en Ps.136:6.